De veerdienst St. Agatha-Middelaar bestond al in de Middeleeuwen als overzet voor boeren die landerijen bezaten aan beide zijden van de rivier, rondreizende marskramers en geestelijken uit het Kruisherenklooster. De Kruisheren trokken de rivier over en bezochten kerken in de omtrek tot zelfs diep in Duitsland.
In een oud verslag van de Gem. Cuijk uit 1807 valt nog met moeite te lezen over het overzetveer van de Limburgse naar de Brabantse zijde. Het bestaan van het ‘overzet-recht’ naar informatie uit 1795 wordt daar erkend, “Huis Middelaar” wordt daar genoemd en te lezen valt over de bezetting van de Franse Troepen. De kosten van de overzet waren bepaald op “4 Duyten per man”.
Onze geschiedenis begint echter met Jaap Mulders die in 1915 de “Steen- en pannenfabriek De Kop” in Middelaar aankocht. Daar was tevens een “Recht van Overzet” bij, dus het veer was onderdeel van de koop. Hieronder een ansichtkaart uit die tijd waarop duidelijk de Steenfabriek De Kop te zien is.
Later werd de steenfabriek ontmanteld en omgebouwd tot boerderij, de veerdienst werd voortgezet. Hiernaast een foto van de roeiboot met de veerman in voor die tijd passende kleding met hoed. Waarschijnlijk is deze foto gemaakt tijdens het hoogwater in 1920 of 1926.
Vader Mulders kreeg drie zonen, Jaap, Jan en Gerrit waarvan Jaap voornamelijk de boerderij op zich nam, Gerrit en Jan waren veerman. Hoewel er kort voor de oorlog nog een gemotoriseerde roeiboot werd gebruikt verliep de overzet door brandstofgebrek gedurende die moeilijke tijd weer met de roeiriemen.
Al snel na de oorlog begon men in het Cuijkse met de wederopbouw onder leiding van een voortvarend gemeentebestuur wat naast de agrarische sector ook industrie wilde hebben om te zorgen voor meer werkgelegenheid.
Vanaf de Middelaarse kant van de rivier stroomden steeds meer boerenzoons als arbeiders door naar Cuijk, s morgens vroeg om 5 uur werd bijvoorbeeld al begonnen bij Nutricia of de Lacto. Het veer kon die grote toestroom niet meer aan en de fam. Mulders besloot toen een modern gemotoriseerd pontje te laten bouwen. Vanwege de eerdere contacten met de fam. Damen in Gorinchem werd de bouwopdracht daar gegeven. Jan fietste naar Nijmegen en reisde vandaar verder met de ‘pakketboot’ naar Gorinchem. Zo ging dat in die tijd.
‘Zeldenrust’ aan de Middelaarse kant van de rivier, de ver overstekende boeg was nodig om aan de ondiepe over aan te kunnen leggen.
(afbeeldingen Collectie Mulders)
Het veer werkte op afroep, aan de oever bij St. Agatha hing een grote bel aan een paal. Wie over wilde trok flink aan de bel en aan de overkant werd dat gehoord waarna Gerrit of Jan de motor startte en overvoer. Je kon dag en nacht overgezet worden, zomer of winter, er werd altijd gevaren, zelfs bij kruiend ijs. In al die jaren tot de opheffing in 1968 heeft de veerdienst veel meegemaakt. Lees bijgaand artikel van het BHIC
Na 1968 gaat Jan met de “Zeldenrust” in dienst van de Gemeente Mook aan het werk als toezichthouder en het bootje vaart over de Mookse plas. Na het beëindigen van het contract gaat Jan elders aan de slag en verdwijnt het pontje uit het zicht. Naspeuringen leveren op dat de ‘Zeldenrust” toen in het baggerwerk terecht kwam in de omgeving van Doesburg. Na jaren werd het onttakelde casco gekocht door iemand uit Limburg en dook het casco op ergens in de buurt van Panheel waar het op een opslagterrein lag weg te roesten. Motor en stuurhuisje ontbraken maar zouden wel ergens terug te vinden zijn.
Toen dan vrij plotseling het terrein geruimd diende te worden wegens overlijden van de terreineigenaar en het casco gesloopt dreigde te worden, namen twee Cuijkenaren die zelf nog vanuit hun jeugdjaren het pontje kenden het initiatief om het casco terug naar Cuijk te halen. Zij waren van mening dat de “Zeldenrust” onderdeel is van de lokale cultuur en niet voor de gemeenschap verloren mag gaan. Toekomstplannen zijn er, nu eerst de handen uit de mouwen om het casco weer in authentieke staat terug te brengen.
Hiernaast een artikel uit de ‘Maasdriehoek’